De pasfoto ligt het dichtste bij de basis van het medium fotografie. Aangezien onze hersenen zijn ingesteld om gezichten te onthouden en niet vingerafdrukken, is een neutrale afbeelding van je gezicht nodig om zeker te zijn van iemands identiteit. De pasfoto is daarom een neutraal beeld, of ten minste een zo neutraal mogelijk beeld. Dit in tegenstelling van het portret waarin altijd een mening van de maker verscholen ligt.
In 1854 patenteerde Adolphe Disdéri een camera met vier objectieven waarmee hij een ‘carte de visite’ kon maken: een foto met vier identieke afbeeldingen. In korte tijd werden deze een grote rage. Geschoten om uit te delen aan je vrienden en dus allesbehalve neutraal afgebeeld. Het 'identiteitsportret' komt pas later en heeft zijn bron in het vastleggen van 'rassen en klassen' binnen de antropologie. Antropoloog Paul Broca noemt het in 1865 ‘antropometrische fotografie’ en pas in 1883 werd de pasfoto geïntroduceerd in de Parijse rechtspraak om verdachten te kunnen identificeren. De Franse criminoloog en politieagent Alphonse Bertillon, van wie je hier zijn zelfgemaakte pasfoto ziet, ontwikkelde rond 1880 de 'Bertillonage', een systeem waarmee verdachten konden worden geïdentificeerd. Natuurlijk speelde de fotografie een belangrijke rol want, aldus Alphonse: "Het objectief kan niet liegen".
(bron: Wikipedia, Rick Suermondt; De Fotograaf (nr 5) 1998, pp 4-5)